Om het aangaan van tijdelijke contracten minder aantrekkelijk te maken is in het kader van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) een aantal maatregelen ingevoerd, waarbij strenge termijnen worden gehanteerd. Dit zien we onder meer terug bij een overeen te komen proeftijd, de ketenbepaling en de daarmee samenhangende transitievergoeding. Voor de precieze termijn, moet goed gekeken worden naar de letter van de wet.
Op grond van de wet (artikel 7:652 lid 4 BW) mag geen proeftijd worden overeengekomen als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten hoogste voor zes maanden is aangegaan. Wanneer er sprake is van een contract van zes maanden, mag er aldus geen proeftijd worden afgesproken. De proeftijd is dan nietig, waardoor de werknemer de opzegging kan laten vernietigen.
In een recente uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch werd duidelijk hoe belangrijk de precieze duur van de overeenkomst is en dat het zaak is hier goed op te letten, met name als de arbeidsovereenkomst niet per de eerste van de maand wordt aangegaan. In deze zaak was de arbeidsovereenkomst afgesloten van 11 februari 2016 tot (en met) 11 augustus 2016. Onduidelijk was de precieze einddatum. Als een arbeidsovereenkomst voor precies zes maanden was bedoeld, dan zou 10 augustus 2016 de laatste werkdag zijn geweest. De werkgever betoogde echter dat de arbeidsovereenkomst was aangegaan voor zes maanden en één dag, waardoor het proeftijdbeding rechtsgeldig was en daarmee ook de onmiddellijke opzegging. Het Hof ging hier niet in mee en oordeelde dat partijen een arbeidsovereenkomst voor zes maanden zijn overeengekomen, omdat dit expliciet bij aanvang in het contract was genoemd.
Op grond van de gewijzigde ketenbepaling ex artikel 7:668a BW geldt bij opvolgende contracten die een periode van 24 maanden hebben overschreden de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat de totale arbeidsovereenkomst (tussenpozen van ten hoogste zes maanden inbegrepen) langer dan 24 maanden moet hebben geduurd. Zit er tussen de opvolgende arbeidsovereenkomsten een tussenpoos van zes maanden en een dag, dan wordt de keten doorbroken. Daarnaast regelt de wet dat er een contract voor onbepaalde tijd ontstaat wanneer meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd. Ook hier geldt dat de tussenpoos ten hoogste zes maanden mag zijn. Daarbij zijn eventuele voorafgaande periodes van bijvoorbeeld een uitzendwerkgever belangrijk mee te nemen in verband met opvolgend werkgeverschap waarbij de ketenbepaling onverminderd ook geldt (artikel 7:668a lid 2 BW).
Daarnaast is de werkgever ex artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding (ontslagvergoeding) verschuldigd als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en op initiatief van de werkgever wordt beëindigd dan wel niet wordt verlengd. De arbeidsovereenkomst moet dus precies 24 maanden of langer hebben geduurd. Toch bestaat er jurisprudentie waaruit blijkt dat ook kantonrechters zich wel eens schuldig maken aan een onjuiste lezing van de wet.