Een werkgever die minder werk voor zijn personeel heeft, mag niet zomaar zijn personeel minder laten werken en ook minder uitbetalen. In de arbeidsovereenkomst is afgesproken hoeveel uur een werknemer werkt. Een werkgever mag niet eenzijdig de overeengekomen arbeidstijd en het daarbij behorende loon verminderen. Van de andere kant mag van een werkgever niet altijd geëist worden dat hij zijn personeel doorbetaalt op momenten dat hij tijdelijk geen werk voor ze heeft. Hierdoor zouden namelijk veel bedrijven failliet gaan. Wanneer een werkgever werktijdverkorting wil invoeren dan moet hij hiervoor een vergunning vragen bij de directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning
Aan het verkrijgen van een vergunning voor werktijdverkorting zijn een viertal voorwaarden verbonden:
Er is in de regel sprake van abnormale verminderde bedrijvigheid wanneer de bedrijvigheid minstens 20 % lager is in vergelijking met overeenkomstige perioden in voorgaande jaren. Er wordt hierbij niet alleen gelet op de bedrijvigheid in bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, maar op het bedrijf als geheel.
De oorzaken van de verminderde bedrijvigheid mogen niet behoren tot het normale bedrijfsrisico. Dit is in sommige gevallen lastig te beoordelen. Een aantal voorbeelden van omstandigheden die horen tot het normale bedrijfsrisico zijn o.a.: seizoensinvloeden, stakingen, nalatigheid van een leverancier, ziekte van de werkgever etc. Maar ook conjunctuurschommelingen worden tot het normale bedrijfsrisico gerekend en zouden niet moeten leiden tot het verkrijgen van een vergunning.
Voorbeelden van oorzaken van abnormale verminderde bedrijvigheid die in het verleden ook tot werktijdverkorting aanleiding hebben gegeven zijn b.v.:
De vermindering van de bedrijvigheid moet van tijdelijke aard zijn. Als stelregel geldt dat de bedrijvigheid in beginsel binnen 24 weken weer hersteld moet zijn. Als er sprake is van een structurele verminderde bedrijvigheid zal geen vergunning afgegeven worden.
Tot slot moet er een direct verband bestaan tussen de omstandigheid en de werkvermindering. Als een bepaalde omstandigheid pas op langere termijn tot werkvermindering leidt of slechts indirecte gevolgen heeft, dan wordt geen ontheffing verleend.
Gedurende de periode dat de werktijdverkorting geldt, zijn de desbetreffende werknemers gedeeltelijk werkloos. In principe hebben ze gedurende deze tijd, recht op een WW-uitkering.